Het is vandaag niet alleen 70 jaar geleden dat Nederland getroffen werd door de grootste watersnoodramp uit onze geschiedeins. Twintig jaar geleden keek de wereld vol afgrijzen toe hoe de tweede van in totaal vijf Space Shuttles verongelukte. Na de ramp met de Challenger, in 1986, die kort na de start verongelukte, trof de Columbia een vergelijkbaar lot. Deze Space Shuttle verongelukte echter niet tijdens de start, maar verbrandde bij terugkeer in de dampkring, een kwartier voordat hij op Kennedy Space Center zou landen.
Onderzoeken hebben lang geleden al bewezen dat de ramp met de Challenger voorkomen had kunnen worden. De vraag of de crew van de Columbia ook gered had kunnen worden is ook al meerdere keren gesteld en onderzocht. Net als bij de Challenger was vooraf al bekend dat er iets mis was, of kon gaan, tijdens de missie.
Voor wie het niet meer weet. Tijdens de lancering van de Columbia was op beelden te zien dat een stuk schuim, isolatiemateriaal van de grote brandstoftank, losraakte en op de linkervleugel van de shuttle uiteenspatte. Dat gebeurde op het moment, bijna 82 seconden na liftoff, dat Columbia met een snelheid van ongeveer 650 kilometer per uur op weg was naar de ruimte. Door de impact was het hitteschild, van cruciaal belang tijdens de terugkeer naar de aarde, op die vleugel beschadigd.
Dat werd overigens niet tijdens de lancering zelf al geconstateerd, maar pas nadat de Shuttle in een baan rond de aarde vloog. Toen werd de schade ontdekt door beelden die met een camera van de buitenkant van de shuttle gemaakt werden. Het hitteschild van de space shuttles bestond uit duizenden ‘tegeltjes’. Ontdekt werd dat minimaal één van die tegels door de botsing met het isolatiemateriaal ‘afgebroken’ was. Omdat stukken van dit schuim bij eerdere lanceringen ook al eens losgelaten hadden – de oranje brandstoftank was een onderdeel dat niet hergebruikt werd en in de dampring na de lancering verbrandt – besloot NASA er verder geen extra aandacht aan te besteden. In eerdere gevallen had het loslaten van isolatiemateriaal immers ook geen gevolgen gehad voor de missie.
Daarom werd ook besloten geen verder onderzoek naar de schade te doen en geen actie te ondernemen. Daarbij speelde ook het politieke spel, zowel binnen als buiten de muren van de NASA, een grote rol. Zo hielden sommige managementleden het doen van verder onderzoek naar de schaden tegen en werden foto’s die gemaakt hadden kunnen worden, om de schade te beoordelen, niet gemaakt. Achteraf kunnen we zeggen: Met alle rampzalige gevolgen van dien.
Het onderzoek naar de ramp concludeerde dat NASA, net als bij de ramp met de Challenger, de nodige fouten had gemaakt. De bureaucratie, hiërarchie en politieke spel – NASA stond onder druk om te presteren om niet een (groot) deel van haar budget kwijt te raken – speelden daarbij eveneens een belangrijke rol.
Deze vraag is de afgelopen twintig jaar al meerdere keren gesteld. Wat als NASA de schade aan de Columbia wél grondig onderzocht had op het moment dat de Shuttle nog in de ruimte verbleef. Had de ruimtevaartorganisatie dan iets kunnen doen om de crew van de Columbia te redden? Ophalen met een andere shuttle of raket? Een crew sturen om het hitteschild te repareren wellicht?
Feit is dat, op het moment dat de Columbia-missie nog in volle gang was, op de grond al een volgende shuttle – de Atlantis – klaargemaakt werd voor een volgende missie. Dan zou je misschien denken: laten we die shuttle als de wiedeweerga naar Columbia sturen zodat de crew kan overstappen en veilig op aarde terugkeert. Dat klinkt echter veel makkelijker dan het is, en was.
Ten eerste had NASA nog minimaal twee weken nodig om de Atlantis gereed te maken voordat hij naar het lanceerplatform vervoerd kon worden. Daarbij komt dat het voorbereiden van een lancering bestaat uit miljoenen stappen en acties die allemaal moeten kloppen voordat een ruimtevaartuig gelanceerd kan worden. Daarvan zouden er wellicht heel wat overgeslagen kunnen worden, onder druk van de reddingsmissie, maar dan nog.
Er is ook nog heel even gespeculeerd over het koppelen van de Columbia aan het ISS (internationale ruimtestation). Echter, die bevond zich in een compleet andere baan, en op een andere hoogte. Daarvoor had de shuttle simpelweg niet genoeg brandstof aan boord.
Columbia zou met haar zuurstofvoorraad – die deels tijdens de vlucht op peil gehouden wordt door het filteren van CO2 uit de lucht in de Shuttle – naar schatting maximaal 30 dagen in de ruimte kunnen verblijven. Daarmee werd het reddingswindow voor een missie met de Atlantis dus op maximaal vier weken begrensd.
Om die deadline te kunnen halen zouden de drie teams (Orbital Processing Facility, Vehicle Assembly Building en het Launch Complex 39 team) die aan de Atlantis werkte drie weken lang 24/7 moeten doorwerken. En, belangrijker nog, er mocht dan helemaal niets misgaan. Je hoeft geen bolleboos te zijn om te bedenken dat de kans dat zo’n actie, foutloos en succesvol, afgerond zou worden, bijzonder klein was.
Daarbij komt ook nog dat de Atlantis missie opnieuw geprogrammeerd moest worden, van een wetenschappelijke, naar een reddingsmissie. Met een ander vluchtplan, andere crew etc. Dat op zich zou al de grootste en snelste software update worden die NASA ooit uitgevoerd had. Ook daarbij is de kans op bugs of andere problemen, zeker met de genoemde werkdruk, best groot.
Maar dat waren nog niet eens alle uitdagingen. De Space Shuttle’s waren niet ontworpen voor meer dan zeven passagiers. Voor de lancering waren minimaal vier astronauten nodig, zo berekende NASA. Een absoluut minimum. Met de zeven astronauten van de Columbia erbij zou de Atlantis dus elf passagiers mee terug moeten nemen.
En zo gaan de rapporten over een mogelijke reddingsmissie nog wel even door. Het positioneren van de Columbia zodat de astronauten konden overstappen, om er maar eens een te noemen. Kortom, een reddingsmissie was technische misschien wel mogelijk geweest, maar het ontbrak NASA en de crew van de Columbia simpelweg aan voldoende tijd daarvoor.