Taiwanese techreuzen verlaten China en verhuizen hun productiecentra naar eigen land en andere Aziatische lageloonlanden in een poging om Trump’s aangekondigde heffingen op Chinese imports te omzeilen.
Amerikanen gaan waarschijnlijk meer betalen voor hun tech, maar deze productiemigratie uit heeft mogelijk een matigend effect op de verwachte prijsstijgingen voor smartphones en laptops.
Een personeelstekort en hogere kosten zorgen er in in het verleden voor dat Taiwanese concerns zoals Acer, Asus, Hon Hai en MSI hun productie grotendeels naar China verplaatsten.
De hogere productiekosten in Taiwan zullen worden gecompenseerd door de productielijnen verder te automatiseren.
Het is relatief eenvoudig gebleken om de productie van hoogwaardige / laagvolume producten, zoals servers, te verplaatsen, met name voor de fabrikanten die nog fabrieken in Taiwan hadden zoals Compal, Wistron, MSI en Inventec.
Goedkope smartphones en laptops buiten China laten produceren is daarentegen een hoofdpijndossier voor de Taiwanezen. Productiekosten laag houden is cruciaal en China is een enorme afzetmarkt voor deze smartphones en laptops.
Stijgende loonkosten in China noopten de Taiwanese concerns al eerder om productiefaciliteiten naar Vietnam, de Filipijnen en Maleisië te verhuizen.
De diversificatie van productie is ook een onderdeel van Taiwan’s New Southbound Policy (NSP), waarmee wordt gepoogd minder afhankelijk te worden van China.
Er is ook de vraag hoelang de handelsoorlog zal duren. Bedrijven die op korte termijn een verhoogd importtarief verwachten, hebben een sterkere prikkel om de productie te verplaatsen dan degenen die later dit jaar een deal verwachten.
Amerikaanse bedrijven zoals Apple, Dell en HP worden mogelijk hard geraakt voor de handelsoorlog. Zij importeren miljoenen onderdelen uit China en moeten mogelijk de heffingen betalen. Deze kosten belanden uiteindelijk bij de consument op het bord.
