… en die leerlingen zullen (in groepjes) zelf de antwoorden weten te vinden op het internet en zich deze kennis zich maken!
Dit is de stellige overtuiging van Professor Sugata Mitra die vooral bekend is geworden van zijn ‘hole-in-the-wall’-experimenten in arme, landelijke gebieden van India en Bangladesh. Het experiment bestond hieruit dat in muren computer-schermen werden geplaatst en daarachter een computer met verbinding naar het internet werd ingebouwd voor de jeugd en dat deze daarna – zonder enige instructie en begeleiding – in staat was om de computer te bedienen en via het internet zelf dingen te leren. Dat leren gebeurde meestal in groepen, waarbij men elkaar hielp om de juiste bediening en de gewenste informatie op te zoeken.
Sugata Mitra was Keynote-spreker op de onderwijsdagen 2010 in Utrecht. Hier sprak Dutchcowboys met Mitra over zelflerende jeugd en de rol van sociale media daarbij.
Sugata Mitra is professor of educational technology at the school of education, communication and languages at Newcastle University. Door zijn ‘Hole-in-The-wall’ experimenten is hij een veel gevraagd spreker over het snijvlak van technologie en onderwijs. Zijn experimenten tonen volgens hem aan dat een computer en het internet tot zelf-educatie van kansarme jongeren kan leiden, en dat is zeer nuttig in gebieden waar onderwijzers en zelfs scholen niet zo maar voorhanden zijn. Eigenlijk zijn computers/internet in die situatie volgens Mitra belangrijker dan het aanwezig zijn van een docent!
Op mijn vraag of ieder kind geschikt is, gezien zijn intelligentie en persoonlijkheidsstructuur, om op deze wijze zelf-lerend bezig te zijn, zegt Mitra dat zijn ervaring is met de zelf-lerende jongeren dat door werken in groepen, die door de jongeren zelf moeten worden samengesteld, ook de ‘zwakkere’ leerlingen toch aan het einde van iedere opdracht meetbaar veel hadden geleerd. Er is steeds een natuurlijke taakverdeling waarbij men elkaar bij de hand neemt. Jongeren stellen de groepen ook anders samen, al naar gelang de opdracht die voorligt.
Op de vraag of alle ‘school’ vakken op deze wijze kunnen worden geleerd, zie Mitra dat hij daar zelf nog niet uit is. Met name rond wiskunde heeft hij twijfels of men het zich geheel zelflerend eigen kan maken. Maar hij vertelt wel over een experiment met een werkelijke ingewikkelde opdracht voor 10-jarigen over het splitsen van het DNA-moleculen, die tot verrassend goede uitkomsten leidde. Het is belangrijk altijd wel de uitkomsten van het werk van de jongeren op voortgang te controleren, want veel kinderen spelen toch liever alleen spelletjes dan dat ze inhoudelijk onderzoek doen.
Wat werkelijk belangrijk is voor de ontwikkeling van de leerling is dat een docent de leerling een goede zoek-strategie voor het internet leert, en de student leert om tekst analyse te doen (begrijpend lezen), want ze moeten moeten zeker weten dat wat ze lezen er ook daadwerkelijk staat. Mitra is er van overtuigd dat de ervaringen met de zelf-lerende jongeren impact heeft op het huidige onderwijs waardoor het internet de rol van de docent wijzigt. Hoewel in de eerste experimenten die technieken nog niet voorhanden waren zijn sociale netwerken als vanzelfsprekend belangrijk voor het samenwerken in groepen in de latere experimenten.
Tot slot van het gesprek beaamt hij dat voor onderwijs in de toekomst geen schoolgebouwen meer nodig zijn. Je kunt virtuele klassen vormen met leerlingen van over de gehele wereld en binnen een sociaal netwerk opdrachten geven, voortgang monitoren en commentaar op het eindresultaat geven. Hij blijft wel van mening dat ook in die situatie het vooral van belang is dat er een docent is die de juiste vragen en de uitdagende opdrachten voor de studenten weet te bedenken. Dat is belangrijker dan schoolboeken of elektroniche leermiddelen, want op het Internet is uiteindelijk door de studenten alles zelf op te zoeken.
Een verschil tussen leerlingen in ontwikkelingslanden als India en Bangladesh en leerlingen uit westerse landen, is zeker de gedrevenheid, gestimuleeerd door de omgeving, van de studenten om met meer kennis de kloof te dichten tussen arm en rijk. Die gedrevenheid bij leerlingen lijkt bij westerse leerlingen niet zo aanwezig. Als men dan nog bedenkt dat naar schatting van Mitra van de één miljard kinderen in de onderwijsleeftijd nog 750 miljoen geen of onvoldoende onderwijs krijgen, dat als al die kinderen enthousiast gaan leren en in hun vak willen uitblinken, dat wij in het westen alleen al getalsmatig grote moeite zullen hebben om de kennis-economie die we zo graag willen, in stand te kunnen houden; Want kennis-economie begint met goed onderwijs aan prestatie-gerichte leerlingen.