Game-enthousiast, tech blogger en presentator. Was ooit rockster. Local celebrity in Limburg maar ziet graag veel van de wereld. Er zijn niet genoeg kattenGIFjes in de wereld.
Er staat een portaal ergens op het eiland. Ik heb het gevonden, vlak voordat ik door een klein groepje walrussen werd aangevallen en ternauwernood weg ben gekomen. Het lijkt op een uitweg, een deur die me van het eiland waar ik op gestrand ben ergens anders heen brengt. Maar ik durf er niet doorheen. Het gaat net goed: ik heb de winter overleefd, mijn kampje begint net vorm aan te nemen en het lijkt erop dat er geen verrassingen meer zijn die deze run kunnen gaan verpesten. Maar terwijl ik mentaal de knoop heb doorgehakt en me voorbereid om toch maar de gok te wagen word ik verrast -midden in de donkere, donkere nacht- door een aantal wilde honden. Ik maak een foutje. Ik sterf. Alweer.
Verdomme.
Nog een keer.
Dit is het soort game dat Don’t Starve (de Console Edition in ieder geval, die Playstation Plus-abo’s gratis op hun Playstation 4 kunnen spelen) is: keihard. Het is een Roguelike, zoals dat heet, dus je krijgt elke keer precies één kans om verder te komen en als je af bent, moet je helemaal opnieuw beginnen. Daarnaast legt het je ongeveer even veel uit als een game als Dark Souls: geen fuck. Je wordt zonder fanfare gedropt op een eiland en dan mag je het verder uitzoeken. Je kunt dingen oprapen en al snel blijkt uit het ‘maak’menu dat je die zaken kunt combineren, zodat takjes en wat losse stenen een bijl worden, takjes en stro een tijdelijk vuurtje of fakkel worden en verdere combinaties of ingewikkeldere zaken gemaakt kunnen worden door machines te bouwen van basisonderdelen. Je krijgt een waarschuwing: “zorg dat je wat dingen bij elkaar hebt voordat het nacht wordt.”
Daar is geen woord van gelogen, want in de paar minuten diepe nacht die volgen op een kwartiertje dag moet je zorgen dat je in het licht staat. Daar kom je vermoedelijk achter door dood te gaan. Je krijgt ook snel honger (het spel heet niet voor niets zo) en dus moet er gegeten worden. Konijnen vangen, wortels oprapen, ’s avonds iets bakken op je inderhaast aangelegde vuurtje, intussen zorgen dat je niet te veel aangevallen wordt, want er loopt, hijgt en gromt vanalles in het donker en overdag dat je in enkele klappen dood kan maken. Beter worden na een aanvaring? Langzaam en lastig. En oppassen dat je niet gek wordt, wat te veel rare dingen en/of rondrennen in het donker maakt je langzaam waanzinnig, zonder dat je meteen doorhebt wat daartegen helpt. Drie manieren om te falen dus, met meer dan genoeg opties om één van de drie te bereiken.
Is dat niet frustrerend? Gek genoeg: nee. Je komt steeds iets verder, leert heel snel van je fouten en weet dus al snel een niveau te bereiken waarop je een paar dagen kunt overleven. Maar dan komt er weer iets anders, waar je mee moet zien om te gaan. En net zoals in de beste spellen van deze soort kom je per ongeluk achter dingen, leer je door ervaringen uit te wisselen met andere spelers bij en kun je -als je echt geen idee hebt- nog altijd een wiki opzoeken. Niet doen trouwens, dat laatste. De reis naar verlichting is zo’n integraal onderdeel van wat Don’t Starve leuk maakt dat je je eigen lol verknoeit als je alles direct opzoekt. Steeds als je denkt “Ok, ik heb het geloof ik wel” komt er weer iets dat je aan het twijfelen (/wanhopen) brengt. Maar het is niet alleen de struggle die het leuk maakt: de combinaties van items en situaties uitdokteren en het verzamelen van schier oneindige nieuwe dingetjes is al leuk op zich.
Het schetserige stijltje van Don’t Starve is niet mijn persoonlijke favoriet, maar de graphics staan in dienst van de game doordat ze kraakhelder zijn en je altijd weet wat je aan het oppakken, aanvallen of ontwijken bent. De muziek onderstreept altijd je acties en je zult na een korte tijd de geluidseffecten enorm gaan waarderen omdat ze je vaak al iets eerder vertellen wat er aan zit te komen en haten om precies dezelfde reden. En het is genoeg: de game draait voornamelijk op zijn nietsontziende karakter en de voldoening die je haalt uit het overwinnen van moeilijke situaties. Briljant is daarin dat het niet altijd hommeles is: soms gaan er dagen voorbij dat je lekker op onderzoek uit kunt gaan, rustig wat dingetjes kunt uitproberen en op het leuke soort verrassingen kunt stuiten. En het is precies die balans die je op scherp zet als het loos gaat.
Don’t Starve zit precies in mijn straatje: een game die je handje niet vasthoudt, maar waarin alles wel voor een reden gebeurt die -al is het achteraf- wel ergens op slaat. Je zult wat moeten lijden, maar dan zijn er ook fantastische hoogtepunten. Er is weinig zo lekker als het muziekje te horen dat de morgenstond aankondigt nadat een dodelijke vijand je rond je eigen kampvuurtje heeft zitten achtervolgen. En als je de viezerik richting een neutraal of territoriaal ander beest hebt weten te lokken en ze elkaar de kop beginnen af te bijten en jij weer rustig bessen kunt gaan plukken of proberen uit te vogelen hoe je een bijennest kunt strippen voor honinggraten zonder doodgestoken te worden, dan wordt het weer een goede dag in Don’t Starve. Geniet er maar van, want over een kwartier kan het weer heel anders zijn. En pas op met het omkappen van bomen ’s nachts. Zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb.
Don’t Starve, ontwikkeld door Klei en uitgebracht voor de PC en Playstation 4 (getest) op 7 januari 2014