Het zal niemand ontgaan zijn dat de prijs van een liter benzine de afgelopen maanden behoorlijk in de lift zaten. Maar door de oorlog in Oekraïne zijn daar in een week tijd nog een paar dubbeltjes bijgekomen. Kon je voor 27 februari bij de onbemande pomp nog voor (ruim) onder de twee euro per liter je tank vullen, dat is nu, 12 dagen later, toch écht verleden tijd. In tijden van crisis stijgen de prijst van olie. En in tijden van oorlog stijgen die prijzen nog meer. Dat is niks nieuws. Toch valt iets op, en ook dat is niet voor het eerst.
Zo’n twee weken geleden kostte een vat Brent olie ongeveer 107 dollar. Op dat moment lag de adviesprijs voor een liter Euro 95 (E10), op € 2,14. Als je weet dat een vat olie enkele maanden geleden nog rond de 70 dollar kostte, en de prijs van een liter E10 toen rond de 1,90 schommelde, dan lijkt dat misschien een normale prijsstijging. Echter, de benzineprijs is niet alleen afhankelijk van de prijs van een vat olie. Er zijn andere factoren die een groter aandeel hebben, zo blijkt ook uit een grafiek van Shell.
In Nederland gaat zo’n 83 cent per liter E10 naar de schatkist, in de vorm van accijns. Dat is iets minder dan de helft van de totaalprijs (46%). De kosten van ruwe olie en het raffinageproces maken iets minder dan een kwart (23%) van de prijs van een liter E10. De exploitatiekosten komen op 11 procent. En dan is er nog een klein deel van de kosten (3%) die nodig zijn voor transport en opslag. De rest is BTW.
Even simpel gerekend betekent dat bij een liter benzine die 1,90 kost bij een olieprijs van 70 dollar per vat, zo’n 43 cent afkomstig is van de olie. Bij een olieprijs van 107 dollar is dat dus 49 cent. Je voelt hem al aankomen. Een prijsstijging van meer dan 20 cent is dan niet echt logisch. Zelfs niet als je het hogere BTW bedrag in ogenschouw neemt. Dat zette mij aan het denken.
Zo’n jaar of acht geleden lag de prijs van een vat Brent olie ook al eens rond de 107 dollar. Toen lag de benzineprijs echter blij lange na niet zo hoog als voor de oorlog in Oekraïne. In 2014 kostte een liter Euro95 toen zo’n € 1,65. Dat is toch op z’n minst opvallend. Ik bedoel, de accijnzen zijn sindsdien wel iets gestegen, maar dat mag met iets meer dan 1 cent geen naam hebben.
Natuurlijk, de inflatie, stijgende personeels- en productiekosten zullen in de afgelopen acht jaar ook hun weerslag hebben gehad op de benzineprijs. Alles wordt immers duurder. Maar dat is geen 35 procent, toch? Volgens het CBS zijn de consumentenprijzen tussen januari 2015 en januari 2022 in totaal gemiddeld ruim 13 procent gestegen. Zelfs als de benzineprijs over die periode dubbel zo hard steeg – wat gezien het prijsverloop in die jaren niet het geval was – dan nog zou je nu nooit uitkomen op een stijging van 60 cent per liter, vergeleken met 2014.
Ik vraag mij dus serieus af waar die exorbitante prijsstijging, die dus niet in verhouding staat tot de stijging van de grondstoffen, accijnzen, productie en andere bijkomende kosten, dan door veroorzaakt wordt. Oliemaatschappijen maken al jaren elk jaar miljarden winst en die groeit elk jaar gestaag door.
Mij bekruipt toch het gevoel dat de Shell’s, Exxon’s en BP’s van deze wereld hun bankrekeningen flink aan het spekken zijn, in de aanloop naar de energietransitie en het moment dat we geen, of veel minder, olie nodig hebben. Pure speculatie natuurlijk. Daarnaast zijn de grote oliemaatschappijen ook al volop bezig met het aanboren van duurzame energiebronnen, om hun inkomsten ook voor de komende 100 jaar te garanderen. Maar ik zou het verder ook niet weten.
De stijging van de afgelopen twee weken, meer dan 20 cent in tien dagen, staat ook niet in verhouding tot de stijging van de olieprijs, maar zoals ik eerder al aangaf zorgen oorlogen vaak voor bijzondere prijsstijgingen. Het zal mij in ieder geval benieuwen wanneer we voor het eerst € 2,50 voor een liter Euro95 (E10) mogen afrekenen aan de pomp. Gelukkig, maar dat is nu ook relatief, kan ik zelf nog in België en Duitsland tanken. Dat scheelt in ieder geval nog zo’n 30 cent met de prijzen in Nederland.